Als sprake is van een dienstverband, dan heeft een werknemer recht op vakantiedagen en recht op vakantiebijslag. In de wet staan de regels waaraan een werkgever minimaal dient te voldoen. In veel cao’s worden die wettelijke verplichtingen uitgebreid. Daarnaast zullen de werkgever en de werknemer vaak onderling nog aanvullende afspraken over deze onderwerpen met elkaar maken.
· In de wet staat geen definitie van een ‘vakantiedag’. Algemeen kan worden gezegd dat een vakantiedag een dag is waarop een werknemer normaal gesproken zou moeten werken, maar dat niet hoeft terwijl hij zijn loon wel doorbetaald krijgt.
· In de wet is geregeld dat een werknemer die recht heeft op loon, jaarlijks recht heeft op minimaal viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week.
· Een werkgever moet de werknemer ieder jaar in de gelegenheid stellen om zijn wettelijke vakantiedagen op te nemen. De hoofdregel is dat de werkgever de vakantie vaststelt volgens de wensen van de werknemer.
· Als een zieke werknemer recht heeft op loon, dan heeft hij ook recht op vakantiedagenopbouw. Maximaal de eerste twee dagen van de ziekte kunnen worden aangemerkt als wachtdagen. Over een wachtdag hoeft de werkgever geen loon te betalen. Zieke werknemers bouwen gedurende twee jaar dat zij recht hebben op loondoorbetaling in ieder geval wettelijke vakantiedagen op.
· Tijdens vakantie behoudt de werknemer recht op loon. Werknemers hebben tijdens vakantie geen recht op een vergoeding voor overuren, onkostenvergoeding en winstuitkering.
· Het kenmerkende aan een vakantiedag is dat de werknemer recht heeft op doorbetaling van loon terwijl hij vrij is. Vakantiedagen vertegenwoordigen daarmee voor het bedrijf een economische waarde. In sommige gevallen mogen vakantiedagen daadwerkelijk worden omgezet in geld. Het tijdstip van uitbetaling is van belang voor de vraag of dat mag.
· Atv- of adv-dagen zijn in de jaren tachtig van de vorige eeuw in het leven geroepen om de werkloosheid te bestrijden. Het beschikbare werk werd op deze manier over meer mensen verdeeld, waardoor meer mensen aan het werk zouden kunnen.
· Volgens artikel 15 WML heeft de werknemer recht op een minimumvakantiebijslag van 8% van het brutoloon. Aan dat brutoloon zit een maximum: de bijslag hoeft alleen betaald te worden over maximaal driemaal het minimumloon.
Verwerven van wettelijke vakantiedagen
Als sprake is van een dienstverband, dan heeft een werknemer recht op vakantiedagen. In de wet is geregeld dat een werknemer die recht heeft op loon, jaarlijks recht heeft op minimaal viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week.
Een werknemer met een vijfdaagse werkweek heeft op grond van de wet dus aanspraak op twintig vakantiedagen per jaar (viermaal vijf dagen). Werkt een werknemer parttime drie dagen per week, dan heeft hij recht op twaalf vakantiedagen per jaar (viermaal drie dagen). Dit wordt ook wel het wettelijk minimumaantal vakantiedagen genoemd of kort gezegd: de wettelijke vakantiedagen.
Verwerven van bovenwettelijke vakantiedagen
Als de werknemer recht heeft op een hoger aantal vakantiedagen dan het wettelijk minimum (vier maal de arbeidsomvang per week) dan worden die extra vakantiedagen aangemerkt als het ‘bovenwettelijke aantal vakantiedagen’. De wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen worden tegelijkertijd opgebouwd. Stel dat een werknemer met een fulltime dienstverband recht heeft op 30 vakantiedagen per jaar. Dan heeft deze werknemer aan het einde van het jaar 20 wettelijke vakantiedagen en 10 bovenwettelijke vakantiedagen opgebouwd. Halverwege het jaar heeft de werknemer logischerwijs 15 vakantiedagen opgebouwd. Van deze 15 vakantiedagen worden geacht 10 dagen wettelijk te zijn en 5 bovenwettelijk.
In cao’s, arbeidsvoorwaardenregelingen en/of individuele arbeidsovereenkomsten worden vaak aanvullende vakantiedagenregelingen opgenomen. Het aantal vakantiedagen wordt dan uitgebreid. Een veel voorkomende regeling is dat aan een werknemer 24 vakantiedagen per jaar op basis van een fulltime dienstverband worden toegekend.
Het verschil tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen is van belang omdat bovenwettelijke vakantiedagen bijvoorbeeld wel mogen worden afgekocht, of als wachtdag bij ziekte mogen worden ingehouden, maar wettelijke vakantiedagen niet. Bovendien is het verschil tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen van belang, omdat voor wettelijke vakantiedagen een vervaltermijn van een halfjaar geldt en voor bovenwettelijke vakantiedagen een verjaringstermijn van vijf jaar na het kalenderjaar waarin de dagen zijn opgebouwd.
Aanspraak op vakantie
Een werknemer bouwt van dag tot dag vakantiedagen op. Formeel gezien krijgt een werknemer dus niet aan het begin van het jaar een aantal vakantiedagen toegekend die hij vervolgens mag opnemen. De werknemer heeft na één maand werken 1/12 van het aantal vakantiedagen waarop hij per jaar aanspraak kan maken, opgebouwd.
Een werkgever is niet verplicht een werknemer een voorschot op zijn vakantiedagen te geven. De werknemer die een maand heeft gewerkt, heeft niet het recht om dan al twee weken vakantie op te nemen. Vaak zullen werkgevers coulant zijn en het de werknemer toestaan om de vakantiedagen die hij nog niet heeft opgebouwd al op te nemen, maar werkgevers mogen het verzoek van een werknemer om vakantiedagen die nog niet zijn opgebouwd op te nemen wel weigeren.
Het vakantiejaar hoeft niet samen te vallen met het kalenderjaar. Dit verschilt per onderneming. Sommige ondernemingen kennen vakantiedagen aan hun werknemers toe per 1 januari van een jaar. In dat geval wordt aangesloten bij het kalenderjaar. Soms is het voor een onderneming makkelijker om een andere datum te kiezen om zo aan te sluiten bij het boekjaar. Dan valt het vakantiejaar niet samen met het kalenderjaar, maar loopt het vakantiejaar bijvoorbeeld van 1 september tot 31 augustus.
Voor werknemers die onregelmatige periodes werken, moet per periode worden bijgehouden hoeveel vakantiedagen ze hebben opgebouwd. Meest praktisch is het om per gewerkt uur de vakantiedagenopbouw bij te houden en maandelijks op de loonstrook te vermelden hoeveel vakantiedagen de werknemer tot dan toe heeft opgebouwd.
Vervallen en verjaren van vakantiedagen
Voor wettelijke vakantiedagen die vanaf 1 januari 2012 zijn toegekend geldt een vervaltermijn van een half jaar na het kalenderjaar waarin de dagen zijn opgebouwd. De vakantiedagen die voor het verstrijken van deze vervaltermijn niet worden opgenomen, vervallen in principe. Concreet houdt de vervaltermijn van een half jaar in dat de vakantiedagen die in een kalenderjaar worden toegekend, in het volgende jaar voor 1 juli opgenomen moeten zijn. Werkgever en werknemer mogen in onderling overleg de vervaltermijn verlengen (niet verkorten!). Voor bovenwettelijke vakantiedagen geldt een verjaringstermijn van 5 jaar. Ook hiervoor mogen werkgever en werknemer afwijkende afspraken maken; zij mogen voor de bovenwettelijke dagen de verjaringstermijn verlengen, maar ook verkorten. Bovenwettelijke dagen mogen bovendien ook worden afgekocht (wettelijke dagen mogen alleen aan het einde van het dienstverband worden uitbetaald).
Voor werknemers die 'niet in staat' zijn geweest hun wettelijke vakantiedagen op te nemen, zal de vervaltermijn van een half jaar worden omgezet in een verjaringstermijn van vijf jaar. Van 'niet in staat' is niet zomaar sprake. Ziekte kan bijvoorbeeld niet zomaar als reden worden opgevoerd. Sterker nog, een zieke werknemer moet juist (door de werkgever) worden gestimuleerd om ook vakantie op te nemen. Een zieke werknemer die met vakantie gaat, maakt – net als andere werknemers – gewoon zijn vakantiedagen op.
Wil je meer informatie over het opnemen en/of verjaren van vakantiedagen, neem dan contact met ons op. Wij helpen je graag verder.
Groet,
Laura (Arbeidsjurist)