Op 1 augustus 2022 is de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in werking getreden. Een van de onderdelen van die wet is dat een werkgever voor een verplichte scholing van een werknemer geen studiekostenbeding meer mag overeenkomen met de werknemer. In een eerder artikel schreven we daar al over. Zowel voor de invoering van de nieuwe wet als daarna blijft er onduidelijkheid wat er nu precies onder verplichte scholing moet worden verstaan. Recent heeft Rechtbank Midden-Nederland een eerste uitspraak hierover gedaan.
Wat was er aan de hand in deze kwestie?
De werknemer is op 1 januari 2021 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij werkgever in dienst getreden. Partijen zijn een studieovereenkomst aangegaan, zowel voor een studieschuld van de vorige werkgever van werknemer, alsmede voor een studie die werknemer per 1 januari 2021 is gestart. In de studieovereenkomst is opgenomen dat de werknemer (een deel van) de studiekosten aan de werkgever moet terugbetalen onder andere op het moment dat werknemer bij werkgever uit dienst treedt. Drie jaar na het afronden van de opleiding zullen de studiekosten aan de werknemer worden kwijt gescholden. Zo ver komt het in deze kwestie niet, aangezien werknemer op 16 augustus 2022 zijn arbeidsovereenkomst met werkgever opzegt. De werkgever bevestigt vervolgens de opzegging door de werknemer en vordert tegelijkertijd terugbetaling van de studiekosten.
Oordeel kantonrechter
Partijen komen hierover onderling niet tot overeenstemming, als gevolg waarvan de werkgever een procedure bij de kantonrechter start. De werknemer stelt een tegenverzoek in om voor recht te laten verklaren dat de studieovereenkomst nietig is. De werknemer beroept zich daarbij op de per 1 augustus 2022 in werking getreden Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. Hij stelt namelijk dat de opleidingen waarvoor de studieovereenkomst is aangegaan een verplichte opleiding betreft conform artikel 7:611 a lid 2 BW. Op basis van dat nieuwe wetsartikel is een werkgever verplicht om studiekosten van een werknemer volledig te betalen als de opleiding noodzakelijk is voor het verrichten van de functie van de werknemer. De werknemer in deze kwestie stelde dat hij in dienst is getreden bij de werkgever om (in de toekomst) werkzaamheden als registeraccountant te gaan verrichten, waarvoor de opleiding vereist zou zijn. De werkgever heeft dit betwist door aan te geven dat het niet de bedoeling was dat de werknemer in de toekomst werkzaamheden als registeraccountant zou gaan verrichten en dat het volgen van de opleiding dan ook niet noodzakelijk was voor het uitvoeren van de functie door werknemer. Werkgever voert daartoe ook aan dat andere werknemers binnen de organisatie van werkgever soortgelijke werkzaamheden als die van werknemer verrichten, terwijl zij de opleiding niet hebben genoten. Daarnaast stelt werkgever dat werknemer zelf heeft verzocht om de opleiding te mogen volgen, met het verzoek aan werkgever om de opleiding te betalen.
De kantonrechter is het met de werkgever eens. Nergens blijkt uit dat de werknemer is aangenomen om in de toekomst werkzaamheden als registeraccountant te gaan verrichten. Evenmin blijkt nergens uit dat de opleiding waarvoor de studieovereenkomst is aangegaan noodzakelijk zou zijn voor die beoogde functie en ook niet voor de huidige functie van de werknemer. Daarnaast blijkt uit de studieovereenkomst dat de werknemer zelf het verzoek heeft gedaan bij de werkgever om de opleiding te mogen gaan volgen. Anders dan werknemer stelt, is nergens uit gebleken dat werkgever aan werknemer een toezegging heeft gedaan over de termijn waarbinnen de werknemer bij werkgever tekeningsbevoegd zou worden, aangezien daar binnen de organisatie van werkgever geen behoefte aan was. Gevolg hiervan is dat er geen sprake is van een door de werknemer gevolgde noodzakelijke opleiding, zodat de kantonrechter oordeelt dat de studieovereenkomst niet nietig is in de zin van artikel 7:611a lid 4 BW, zoals werknemer heeft aangevoerd.
Het verzoek van de werknemer tot het verkrijgen van een verklaring voor recht dat de studieovereenkomst nietig is, wordt dan ook afgewezen. De werknemer zal dan ook de door de werkgever gevorderde studiekosten moeten terugbetalen.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Uit deze uitspraak blijkt dat het heel belangrijk is wat de omstandigheden van het geval zijn waarop de studieovereenkomst ziet. Is er daadwerkelijk sprake van een voor de functie noodzakelijke opleiding en waar blijkt dat uit, heeft de werkgever of de werknemer het initiatief genomen om de opleiding te gaan volgen en met welk doel wordt de opleiding door de werknemer gevolgd? Al deze aspecten zijn van belang om te kunnen beoordelen of er sprake is van een noodzakelijke opleiding.
Meer informatie of advies?
Wil je meer informatie of advies hierover? Neem dan contact op met Laura Wevers, arbeidsrecht juriste, telefoonnummer 088-0124747 of stuur Laura een e-mail.